Woordenlijst
Leer werkwoorden – Spaans

presentar
Él está presentando a su nueva novia a sus padres.
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.

terminar
¿Cómo terminamos en esta situación?
terechtkomen
Hoe zijn we in deze situatie terechtgekomen?

causar
El azúcar causa muchas enfermedades.
veroorzaken
Suiker veroorzaakt veel ziekten.

abrazar
La madre abraza los pequeños pies del bebé.
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.

acostumbrarse
Los niños necesitan acostumbrarse a cepillarse los dientes.
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.

iniciar sesión
Tienes que iniciar sesión con tu contraseña.
inloggen
Je moet inloggen met je wachtwoord.

ver
Puedes ver mejor con gafas.
zien
Je kunt beter zien met een bril.

preparar
¡Se está preparando un delicioso desayuno!
bereiden
Er wordt een heerlijk ontbijt bereid!

sentar
Muchas personas están sentadas en la sala.
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.

llegar
El avión ha llegado a tiempo.
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.

acostarse
Estaban cansados y se acostaron.
liggen
Ze waren moe en gingen liggen.
