Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/78309507.webp
recortar
Las formas necesitan ser recortadas.
uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
cms/verbs-webp/84847414.webp
cuidar
Nuestro hijo cuida muy bien de su nuevo coche.
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
cms/verbs-webp/93221279.webp
arder
Hay un fuego ardiendo en la chimenea.
branden
Er brandt een vuur in de open haard.
cms/verbs-webp/91696604.webp
permitir
No se debería permitir la depresión.
toestaan
Men mag depressie niet toestaan.
cms/verbs-webp/111892658.webp
entregar
Él entrega pizzas a domicilio.
bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.
cms/verbs-webp/68841225.webp
entender
¡No puedo entenderte!
begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!
cms/verbs-webp/17624512.webp
acostumbrarse
Los niños necesitan acostumbrarse a cepillarse los dientes.
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
cms/verbs-webp/3270640.webp
perseguir
El vaquero persigue a los caballos.
achtervolgen
De cowboy achtervolgt de paarden.
cms/verbs-webp/71612101.webp
entrar
El metro acaba de entrar en la estación.
binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.
cms/verbs-webp/117490230.webp
ordenar
Ella se ordena el desayuno para ella misma.
bestellen
Ze bestelt ontbijt voor zichzelf.
cms/verbs-webp/86710576.webp
partir
Nuestros invitados de vacaciones partieron ayer.
vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.
cms/verbs-webp/129235808.webp
escuchar
Le gusta escuchar el vientre de su esposa embarazada.
luisteren
Hij luistert graag naar de buik van zijn zwangere vrouw.