Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/79322446.webp
presentar
Él está presentando a su nueva novia a sus padres.
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
cms/verbs-webp/49585460.webp
terminar
¿Cómo terminamos en esta situación?
terechtkomen
Hoe zijn we in deze situatie terechtgekomen?
cms/verbs-webp/105681554.webp
causar
El azúcar causa muchas enfermedades.
veroorzaken
Suiker veroorzaakt veel ziekten.
cms/verbs-webp/109071401.webp
abrazar
La madre abraza los pequeños pies del bebé.
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.
cms/verbs-webp/17624512.webp
acostumbrarse
Los niños necesitan acostumbrarse a cepillarse los dientes.
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
cms/verbs-webp/113316795.webp
iniciar sesión
Tienes que iniciar sesión con tu contraseña.
inloggen
Je moet inloggen met je wachtwoord.
cms/verbs-webp/114993311.webp
ver
Puedes ver mejor con gafas.
zien
Je kunt beter zien met een bril.
cms/verbs-webp/97593982.webp
preparar
¡Se está preparando un delicioso desayuno!
bereiden
Er wordt een heerlijk ontbijt bereid!
cms/verbs-webp/103910355.webp
sentar
Muchas personas están sentadas en la sala.
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.
cms/verbs-webp/99207030.webp
llegar
El avión ha llegado a tiempo.
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
cms/verbs-webp/78073084.webp
acostarse
Estaban cansados y se acostaron.
liggen
Ze waren moe en gingen liggen.
cms/verbs-webp/79201834.webp
conectar
Este puente conecta dos barrios.
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.