Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/123211541.webp
nevar
Hoy ha nevado mucho.
sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.
cms/verbs-webp/121264910.webp
cortar
Para la ensalada, tienes que cortar el pepino.
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
cms/verbs-webp/108991637.webp
evitar
Ella evita a su compañero de trabajo.
vermijden
Ze vermijdt haar collega.
cms/verbs-webp/100649547.webp
contratar
Al solicitante se le contrató.
aannemen
De sollicitant werd aangenomen.
cms/verbs-webp/120624757.webp
caminar
A él le gusta caminar en el bosque.
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
cms/verbs-webp/101890902.webp
producir
Producimos nuestra propia miel.
produceren
We produceren onze eigen honing.
cms/verbs-webp/124740761.webp
detener
La mujer detiene un coche.
stoppen
De vrouw stopt een auto.
cms/verbs-webp/120282615.webp
invertir
¿En qué deberíamos invertir nuestro dinero?
investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?
cms/verbs-webp/75487437.webp
liderar
El senderista más experimentado siempre lidera.
leiden
De meest ervaren wandelaar leidt altijd.
cms/verbs-webp/123203853.webp
causar
El alcohol puede causar dolores de cabeza.
veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
cms/verbs-webp/41019722.webp
regresar
Después de comprar, los dos regresan a casa.
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
cms/verbs-webp/90643537.webp
cantar
Los niños cantan una canción.
zingen
De kinderen zingen een lied.