Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/84314162.webp
extender
Él extendió los brazos de par en par.
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
cms/verbs-webp/124740761.webp
detener
La mujer detiene un coche.
stoppen
De vrouw stopt een auto.
cms/verbs-webp/93792533.webp
significar
¿Qué significa este escudo de armas en el suelo?
betekenen
Wat betekent dit wapenschild op de vloer?
cms/verbs-webp/99633900.webp
explorar
Los humanos quieren explorar Marte.
verkennen
Mensen willen Mars verkennen.
cms/verbs-webp/119895004.webp
escribir
Está escribiendo una carta.
schrijven
Hij schrijft een brief.
cms/verbs-webp/119302514.webp
llamar
La niña está llamando a su amiga.
bellen
Het meisje belt haar vriendin.
cms/verbs-webp/86064675.webp
empujar
El auto se detuvo y tuvo que ser empujado.
duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.
cms/verbs-webp/100434930.webp
terminar
La ruta termina aquí.
eindigen
De route eindigt hier.
cms/verbs-webp/99196480.webp
aparcar
Los coches están aparcados en el estacionamiento subterráneo.
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
cms/verbs-webp/21342345.webp
gustar
Al niño le gusta el nuevo juguete.
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.
cms/verbs-webp/40946954.webp
ordenar
A él le gusta ordenar sus estampillas.
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
cms/verbs-webp/110401854.webp
alojarse
Nos alojamos en un hotel barato.
onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.