Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/58477450.webp
alquilar
Está alquilando su casa.
verhuren
Hij verhuurt zijn huis.
cms/verbs-webp/79046155.webp
repetir
¿Puedes repetir eso por favor?
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
cms/verbs-webp/117490230.webp
ordenar
Ella se ordena el desayuno para ella misma.
bestellen
Ze bestelt ontbijt voor zichzelf.
cms/verbs-webp/110347738.webp
deleitar
El gol deleita a los aficionados alemanes al fútbol.
verheugen
Het doelpunt verheugt de Duitse voetbalfans.
cms/verbs-webp/111792187.webp
elegir
Es difícil elegir al correcto.
kiezen
Het is moeilijk om de juiste te kiezen.
cms/verbs-webp/79201834.webp
conectar
Este puente conecta dos barrios.
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
cms/verbs-webp/118064351.webp
evitar
Él necesita evitar las nueces.
vermijden
Hij moet noten vermijden.
cms/verbs-webp/87317037.webp
jugar
El niño prefiere jugar solo.
spelen
Het kind speelt liever alleen.
cms/verbs-webp/96531863.webp
atravesar
¿Puede el gato atravesar este agujero?
doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?
cms/verbs-webp/106997420.webp
dejar
La naturaleza se dejó intacta.
onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.
cms/verbs-webp/55128549.webp
lanzar
Él lanza la pelota en la canasta.
gooien
Hij gooit de bal in de mand.
cms/verbs-webp/114231240.webp
mentir
A menudo miente cuando quiere vender algo.
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.