Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/96531863.webp
atravesar
¿Puede el gato atravesar este agujero?
doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?
cms/verbs-webp/19584241.webp
disponer
Los niños solo disponen de dinero de bolsillo.
ter beschikking hebben
Kinderen hebben alleen zakgeld ter beschikking.
cms/verbs-webp/11579442.webp
lanzar a
Se lanzan la pelota el uno al otro.
gooien naar
Ze gooien de bal naar elkaar.
cms/verbs-webp/131098316.webp
casar
A los menores no se les permite casarse.
trouwen
Minderjarigen mogen niet trouwen.
cms/verbs-webp/119895004.webp
escribir
Está escribiendo una carta.
schrijven
Hij schrijft een brief.
cms/verbs-webp/85010406.webp
saltar
El atleta debe saltar el obstáculo.
overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.
cms/verbs-webp/122010524.webp
emprender
He emprendido muchos viajes.
ondernemen
Ik heb veel reizen ondernomen.
cms/verbs-webp/120515454.webp
alimentar
Los niños alimentan al caballo.
voeden
De kinderen voeden het paard.
cms/verbs-webp/119613462.webp
esperar
Mi hermana espera un hijo.
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.
cms/verbs-webp/119747108.webp
comer
¿Qué queremos comer hoy?
eten
Wat willen we vandaag eten?
cms/verbs-webp/89025699.webp
llevar
El burro lleva una carga pesada.
dragen
De ezel draagt een zware last.
cms/verbs-webp/87205111.webp
apoderarse de
Las langostas se han apoderado.
overnemen
De sprinkhanen hebben de overhand genomen.