Woordenlijst
Leer werkwoorden – Ests

suudlema
Ta suudleb last.
kussen
Hij kust de baby.

rääkima
Ta räägib oma kuulajaskonnaga.
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.

käsitsema
Probleeme tuleb käsitleda.
omgaan
Men moet met problemen omgaan.

harjuma
Lapsed peavad harjuma hammaste pesemisega.
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.

igatsema
Ma jään sind väga igatsema!
missen
Ik zal je zo erg missen!

kinni jääma
Olen kinni ja ei leia väljapääsu.
vastzitten
Ik zit vast en kan geen uitweg vinden.

töötama
Mootorratas on katki; see ei tööta enam.
werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.

sobima
Tee ei sobi jalgratturitele.
geschikt zijn
Het pad is niet geschikt voor fietsers.

hävitama
Failid hävitatakse täielikult.
vernietigen
De bestanden worden volledig vernietigd.

üle sõitma
Auto sõitis jalgratturi üle.
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.

sorteerima
Talle meeldib oma marke sorteerida.
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
