Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans
dimenticare
Lei non vuole dimenticare il passato.
vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
passare
L’acqua era troppo alta; il camion non poteva passare.
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.
pulire
Lei pulisce la cucina.
schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.
rafforzare
La ginnastica rafforza i muscoli.
versterken
Gymnastiek versterkt de spieren.
tagliare
Il tessuto viene tagliato su misura.
op maat snijden
De stof wordt op maat gesneden.
scappare
Il nostro gatto è scappato.
weglopen
Onze kat is weggelopen.
guardarsi
Si sono guardati per molto tempo.
elkaar aankijken
Ze keken elkaar lang aan.
iniziare
I soldati stanno iniziando.
beginnen
De soldaten beginnen.
riaccompagnare
La madre riaccompagna a casa la figlia.
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.
difendere
I due amici vogliono sempre difendersi a vicenda.
opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
sedere
Molte persone sono sedute nella stanza.
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.