Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/102631405.webp
dimenticare
Lei non vuole dimenticare il passato.
vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
cms/verbs-webp/90292577.webp
passare
L’acqua era troppo alta; il camion non poteva passare.
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.
cms/verbs-webp/130288167.webp
pulire
Lei pulisce la cucina.
schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.
cms/verbs-webp/121928809.webp
rafforzare
La ginnastica rafforza i muscoli.
versterken
Gymnastiek versterkt de spieren.
cms/verbs-webp/122479015.webp
tagliare
Il tessuto viene tagliato su misura.
op maat snijden
De stof wordt op maat gesneden.
cms/verbs-webp/43956783.webp
scappare
Il nostro gatto è scappato.
weglopen
Onze kat is weggelopen.
cms/verbs-webp/106851532.webp
guardarsi
Si sono guardati per molto tempo.
elkaar aankijken
Ze keken elkaar lang aan.
cms/verbs-webp/77738043.webp
iniziare
I soldati stanno iniziando.
beginnen
De soldaten beginnen.
cms/verbs-webp/111615154.webp
riaccompagnare
La madre riaccompagna a casa la figlia.
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.
cms/verbs-webp/86996301.webp
difendere
I due amici vogliono sempre difendersi a vicenda.
opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
cms/verbs-webp/103910355.webp
sedere
Molte persone sono sedute nella stanza.
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.
cms/verbs-webp/25599797.webp
abbassare
Risparmi denaro quando abbassi la temperatura della stanza.
besparen
Je bespaart geld als je de kamertemperatuur verlaagt.