Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

sdraiarsi
I bambini sono sdraiati insieme sull’erba.
liggen
De kinderen liggen samen in het gras.

imitare
Il bambino imita un aereo.
imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.

incontrare
Gli amici si sono incontrati per una cena condivisa.
ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.

consegnare
Lui consegna pizze a domicilio.
bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.

ordinare
Ho ancora molti documenti da ordinare.
sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.

ricevere
Posso ricevere una connessione internet molto veloce.
ontvangen
Ik kan zeer snel internet ontvangen.

vedere
Puoi vedere meglio con gli occhiali.
zien
Je kunt beter zien met een bril.

piangere
Il bambino piange nella vasca da bagno.
huilen
Het kind huilt in het bad.

spendere
Lei ha speso tutti i suoi soldi.
uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.

lasciare andare
Non devi lasciare andare la presa!
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!

rientrare
Dopo lo shopping, i due rientrano a casa.
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
