Woordenlijst
Leer bijwoorden – Italiaans

insieme
I due amano giocare insieme.
samen
De twee spelen graag samen.

qualcosa
Vedo qualcosa di interessante!
iets
Ik zie iets interessants!

quasi
Ho quasi colpito!
bijna
Ik raakte bijna!

mai
Hai mai perso tutti i tuoi soldi in azioni?
ooit
Heb je ooit al je geld aan aandelen verloren?

più
I bambini più grandi ricevono più paghetta.
meer
Oudere kinderen krijgen meer zakgeld.

mai
Non si dovrebbe mai arrendersi.
nooit
Men moet nooit opgeven.

abbastanza
Vuole dormire e ha avuto abbastanza del rumore.
genoeg
Ze wil slapen en heeft genoeg van het lawaai.

insieme
Impariamo insieme in un piccolo gruppo.
samen
We leren samen in een kleine groep.

fuori
Oggi mangiamo fuori.
buiten
We eten vandaag buiten.

da solo
Sto godendo la serata tutto da solo.
alleen
Ik geniet van de avond helemaal alleen.

ieri
Ha piovuto forte ieri.
gisteren
Het regende hard gisteren.
