Woordenlijst
Leer bijwoorden – Italiaans

giù
Lui cade giù dall‘alto.
naar beneden
Hij valt van boven naar beneden.

di notte
La luna brilla di notte.
‘s nachts
De maan schijnt ‘s nachts.

quasi
È quasi mezzanotte.
bijna
Het is bijna middernacht.

prima
Era più grassa prima di ora.
voor
Ze was voorheen dikker dan nu.

sempre
Qui c‘è sempre stato un lago.
altijd
Hier was altijd een meer.

dentro
Loro saltano dentro l‘acqua.
in
Ze springen in het water.

via
Lui porta via la preda.
weg
Hij draagt de prooi weg.

troppo
Ha sempre lavorato troppo.
te veel
Hij heeft altijd te veel gewerkt.

attraverso
Lei vuole attraversare la strada con lo scooter.
over
Ze wil de straat oversteken met de scooter.

di nuovo
Si sono incontrati di nuovo.
opnieuw
Ze ontmoetten elkaar opnieuw.

giù
Lei salta giù nell‘acqua.
naar beneden
Ze springt naar beneden in het water.
