Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans
collegare
Questo ponte collega due quartieri.
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
cancellare
Ha purtroppo cancellato l’incontro.
annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
conoscere
Lei conosce molti libri quasi a memoria.
kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
sentire
Lui si sente spesso solo.
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
sperare
Molti sperano in un futuro migliore in Europa.
hopen
Velen hopen op een betere toekomst in Europa.
fare un errore
Pensa bene per non fare un errore!
een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!
gettare
Lui pesta su una buccia di banana gettata.
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.
alzarsi
Lei non riesce più ad alzarsi da sola.
opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.
vendere
I commercianti stanno vendendo molte merci.
verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.
affittare
Sta affittando la sua casa.
verhuren
Hij verhuurt zijn huis.
accadere
Nelle sogni accadono cose strane.
gebeuren
Vreemde dingen gebeuren in dromen.