Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/44518719.webp
camminare
Non si deve camminare su questo sentiero.
bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.
cms/verbs-webp/27564235.webp
lavorare su
Deve lavorare su tutti questi file.
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
cms/verbs-webp/25599797.webp
abbassare
Risparmi denaro quando abbassi la temperatura della stanza.
besparen
Je bespaart geld als je de kamertemperatuur verlaagt.
cms/verbs-webp/104302586.webp
ricevere indietro
Ho ricevuto il resto.
terugkrijgen
Ik kreeg het wisselgeld terug.
cms/verbs-webp/75001292.webp
partire
Quando il semaforo ha cambiato, le auto sono partite.
wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.
cms/verbs-webp/47737573.webp
essere interessato
Il nostro bambino è molto interessato alla musica.
geïnteresseerd zijn
Ons kind is erg geïnteresseerd in muziek.
cms/verbs-webp/116835795.webp
arrivare
Molte persone arrivano in camper durante le vacanze.
aankomen
Veel mensen komen op vakantie met een camper aan.
cms/verbs-webp/77738043.webp
iniziare
I soldati stanno iniziando.
beginnen
De soldaten beginnen.
cms/verbs-webp/83776307.webp
trasferirsi
Mio nipote si sta trasferendo.
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
cms/verbs-webp/120655636.webp
aggiornare
Oggi devi costantemente aggiornare le tue conoscenze.
updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.
cms/verbs-webp/93169145.webp
parlare
Lui parla al suo pubblico.
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
cms/verbs-webp/108350963.webp
arricchire
Le spezie arricchiscono il nostro cibo.
verrijken
Specerijen verrijken ons eten.