Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

stem
Mens stem vir of teen ’n kandidaat.
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.

sit
Sy sit by die see met sonsak.
zitten
Ze zit bij de zee tijdens zonsondergang.

stap
Hy hou daarvan om in die woud te stap.
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.

vertrou
Ons almal vertrou mekaar.
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.

deurkom
Die water was te hoog; die vragmotor kon nie deurkom nie.
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.

vertrek
Die skip vertrek uit die hawe.
vertrekken
Het schip vertrekt uit de haven.

genoeg wees
’n Slaai is vir my genoeg vir middagete.
genoeg zijn
Een salade is voor mij genoeg voor de lunch.

opsy sit
Ek wil elke maand ’n bietjie geld opsy sit vir later.
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.

liefhê
Sy is regtig lief vir haar perd.
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.

brand
Jy moet nie geld brand nie.
verbranden
Je moet geen geld verbranden.

neerskryf
Jy moet die wagwoord neerskryf!
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
