Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

verduidelik
Oupa verduidelik die wêreld aan sy kleinkind.
uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.

vervoer
Ons vervoer die fietse op die motor se dak.
vervoeren
We vervoeren de fietsen op het dak van de auto.

dank
Hy het haar met blomme gedank.
bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.

hoor
Ek kan jou nie hoor nie!
horen
Ik kan je niet horen!

word
Hulle het ’n goeie span geword.
worden
Ze zijn een goed team geworden.

druk
Boeke en koerante word gedruk.
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.

mis
Hy het die kans vir ’n doel gemis.
missen
Hij miste de kans op een doelpunt.

vorm
Ons vorm ’n goeie span saam.
vormen
We vormen samen een goed team.

versterk
Gimnastiek versterk die spiere.
versterken
Gymnastiek versterkt de spieren.

druk
Die verpleegster druk die pasiënt in ’n rolstoel.
duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.

lewer
Ons dogter lewer koerante af gedurende die vakansies.
bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.
