Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

sien weer
Hulle sien mekaar uiteindelik weer.
weerzien
Ze zien elkaar eindelijk weer.

sterf
Baie mense sterf in flieks.
sterven
Veel mensen sterven in films.

studeer
Daar is baie vroue wat aan my universiteit studeer.
studeren
Er studeren veel vrouwen aan mijn universiteit.

stuur
Hy stuur ’n brief.
sturen
Hij stuurt een brief.

verdeel
Hulle verdeel die huishoudelike take onder mekaar.
verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.

hardloop
Die atleet hardloop.
rennen
De atleet rent.

kanselleer
Hy het ongelukkig die vergadering gekanselleer.
annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.

vervaardig
Ons vervaardig ons eie heuning.
produceren
We produceren onze eigen honing.

meng
Sy meng ’n vrugtesap.
mengen
Ze mengt een vruchtensap.

verbeel
Sy verbeel elke dag iets nuuts.
voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.

laat gaan
Jy moet nie die greep loslaat nie!
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
