Woordenlijst
Leer werkwoorden – Ests
vastutama
Arst vastutab ravi eest.
verantwoordelijk zijn voor
De arts is verantwoordelijk voor de therapie.
läbi sõitma
Auto sõidab puu alt läbi.
doorrijden
De auto rijdt door een boom.
jagama
Nad jagavad kodutöid omavahel.
verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.
jälitama
Lehmipoiss jälitab hobuseid.
achtervolgen
De cowboy achtervolgt de paarden.
saama haiguslehte
Tal on vaja arstilt haiguslehte saada.
ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.
lahkuda tahtma
Ta tahab hotellist lahkuda.
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.
tühistama
Lend on tühistatud.
annuleren
De vlucht is geannuleerd.
raiskama
Energiat ei tohiks raisata.
verspillen
Energie mag niet verspild worden.
harjuma
Lapsed peavad harjuma hammaste pesemisega.
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
kandma
Nad kannavad oma lapsi seljas.
dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.
mööduma
Aeg möödub mõnikord aeglaselt.
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.