Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (US)
own
I own a red sports car.
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.
forgive
She can never forgive him for that!
vergeven
Ze kan het hem nooit vergeven!
go back
He can’t go back alone.
teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.
turn off
She turns off the alarm clock.
uitzetten
Ze zet de wekker uit.
have breakfast
We prefer to have breakfast in bed.
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.
see clearly
I can see everything clearly through my new glasses.
duidelijk zien
Ik kan alles duidelijk zien door mijn nieuwe bril.
decide
She can’t decide which shoes to wear.
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.
demand
He demanded compensation from the person he had an accident with.
eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.
surprise
She surprised her parents with a gift.
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
remind
The computer reminds me of my appointments.
herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.
search
I search for mushrooms in the fall.
zoeken
Ik zoek paddenstoelen in de herfst.