Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/104759694.webp
hopen
Velen hopen op een betere toekomst in Europa.
hope
Many hope for a better future in Europe.
cms/verbs-webp/106682030.webp
terugvinden
Na de verhuizing kon ik mijn paspoort niet meer terugvinden.
find again
I couldn’t find my passport after moving.
cms/verbs-webp/122707548.webp
staan
De bergbeklimmer staat op de top.
stand
The mountain climber is standing on the peak.
cms/verbs-webp/102049516.webp
verlaten
De man vertrekt.
leave
The man leaves.
cms/verbs-webp/111063120.webp
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.
get to know
Strange dogs want to get to know each other.
cms/verbs-webp/100011930.webp
vertellen
Ze vertelt haar een geheim.
tell
She tells her a secret.
cms/verbs-webp/115224969.webp
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
forgive
I forgive him his debts.
cms/verbs-webp/93221279.webp
branden
Er brandt een vuur in de open haard.
burn
A fire is burning in the fireplace.
cms/verbs-webp/51465029.webp
achterlopen
De klok loopt een paar minuten achter.
run slow
The clock is running a few minutes slow.
cms/verbs-webp/119335162.webp
bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.
move
It’s healthy to move a lot.
cms/verbs-webp/74119884.webp
openen
Het kind opent zijn cadeau.
open
The child is opening his gift.
cms/verbs-webp/96710497.webp
overtreffen
Walvissen overtreffen alle dieren in gewicht.
surpass
Whales surpass all animals in weight.