Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/108520089.webp
bevatten
Vis, kaas en melk bevatten veel eiwitten.
contain
Fish, cheese, and milk contain a lot of protein.
cms/verbs-webp/130288167.webp
schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.
clean
She cleans the kitchen.
cms/verbs-webp/111063120.webp
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.
get to know
Strange dogs want to get to know each other.
cms/verbs-webp/117490230.webp
bestellen
Ze bestelt ontbijt voor zichzelf.
order
She orders breakfast for herself.
cms/verbs-webp/122224023.webp
achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
set back
Soon we’ll have to set the clock back again.
cms/verbs-webp/118483894.webp
genieten
Ze geniet van het leven.
enjoy
She enjoys life.
cms/verbs-webp/119501073.webp
tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!
lie opposite
There is the castle - it lies right opposite!
cms/verbs-webp/95056918.webp
leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.
lead
He leads the girl by the hand.
cms/verbs-webp/115847180.webp
helpen
Iedereen helpt de tent opzetten.
help
Everyone helps set up the tent.
cms/verbs-webp/118588204.webp
wachten
Ze wacht op de bus.
wait
She is waiting for the bus.
cms/verbs-webp/32312845.webp
uitsluiten
De groep sluit hem uit.
exclude
The group excludes him.
cms/verbs-webp/80116258.webp
evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.
evaluate
He evaluates the performance of the company.