Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/118596482.webp
zoeken
Ik zoek paddenstoelen in de herfst.
search
I search for mushrooms in the fall.
cms/verbs-webp/122224023.webp
achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
set back
Soon we’ll have to set the clock back again.
cms/verbs-webp/106665920.webp
voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.
feel
The mother feels a lot of love for her child.
cms/verbs-webp/84365550.webp
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.
transport
The truck transports the goods.
cms/verbs-webp/122707548.webp
staan
De bergbeklimmer staat op de top.
stand
The mountain climber is standing on the peak.
cms/verbs-webp/34979195.webp
samenkomen
Het is fijn als twee mensen samenkomen.
come together
It’s nice when two people come together.
cms/verbs-webp/62175833.webp
ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
discover
The sailors have discovered a new land.
cms/verbs-webp/53064913.webp
sluiten
Ze sluit de gordijnen.
close
She closes the curtains.
cms/verbs-webp/78973375.webp
ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.
get a sick note
He has to get a sick note from the doctor.
cms/verbs-webp/31726420.webp
zich wenden tot
Ze wenden zich tot elkaar.
turn to
They turn to each other.
cms/verbs-webp/66441956.webp
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
write down
You have to write down the password!
cms/verbs-webp/119613462.webp
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.
expect
My sister is expecting a child.