Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/80427816.webp
corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.
correct
The teacher corrects the students’ essays.
cms/verbs-webp/119895004.webp
schrijven
Hij schrijft een brief.
write
He is writing a letter.
cms/verbs-webp/123834435.webp
terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.
take back
The device is defective; the retailer has to take it back.
cms/verbs-webp/116519780.webp
naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.
run out
She runs out with the new shoes.
cms/verbs-webp/60111551.webp
nemen
Ze moet veel medicatie nemen.
take
She has to take a lot of medication.
cms/verbs-webp/79322446.webp
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
introduce
He is introducing his new girlfriend to his parents.
cms/verbs-webp/102136622.webp
trekken
Hij trekt de slee.
pull
He pulls the sled.
cms/verbs-webp/86215362.webp
sturen
Dit bedrijf stuurt goederen over de hele wereld.
send
This company sends goods all over the world.
cms/verbs-webp/130938054.webp
bedekken
Het kind bedekt zichzelf.
cover
The child covers itself.
cms/verbs-webp/113842119.webp
voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.
pass
The medieval period has passed.
cms/verbs-webp/123648488.webp
langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.
stop by
The doctors stop by the patient every day.
cms/verbs-webp/102114991.webp
knippen
De kapper knipt haar haar.
cut
The hairstylist cuts her hair.