Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.
suspect
He suspects that it’s his girlfriend.

beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
protect
A helmet is supposed to protect against accidents.

vervangen
De automonteur vervangt de banden.
change
The car mechanic is changing the tires.

inloggen
Je moet inloggen met je wachtwoord.
log in
You have to log in with your password.

annuleren
Het contract is geannuleerd.
cancel
The contract has been canceled.

lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.
read
I can’t read without glasses.

betekenen
Wat betekent dit wapenschild op de vloer?
mean
What does this coat of arms on the floor mean?

slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.
beat
Parents shouldn’t beat their children.

zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.
sit
Many people are sitting in the room.

ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.
fire
The boss has fired him.

opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
write down
You have to write down the password!
