Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/105504873.webp
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.
want to leave
She wants to leave her hotel.
cms/verbs-webp/87317037.webp
spelen
Het kind speelt liever alleen.
play
The child prefers to play alone.
cms/verbs-webp/87994643.webp
wandelen
De groep wandelde over een brug.
walk
The group walked across a bridge.
cms/verbs-webp/34979195.webp
samenkomen
Het is fijn als twee mensen samenkomen.
come together
It’s nice when two people come together.
cms/verbs-webp/91930542.webp
stoppen
De agente stopt de auto.
stop
The policewoman stops the car.
cms/verbs-webp/91930309.webp
importeren
We importeren fruit uit veel landen.
import
We import fruit from many countries.
cms/verbs-webp/111160283.webp
voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.
imagine
She imagines something new every day.
cms/verbs-webp/68841225.webp
begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!
understand
I can’t understand you!
cms/verbs-webp/105934977.webp
genereren
We genereren elektriciteit met wind en zonlicht.
generate
We generate electricity with wind and sunlight.
cms/verbs-webp/121112097.webp
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
paint
I’ve painted a beautiful picture for you!
cms/verbs-webp/82604141.webp
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.
throw away
He steps on a thrown-away banana peel.
cms/verbs-webp/18473806.webp
aan de beurt komen
Even wachten, je komt zo aan de beurt!
get a turn
Please wait, you’ll get your turn soon!