Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

thuiskomen
Papa is eindelijk thuisgekomen!
come home
Dad has finally come home!

geven
Wat heeft haar vriend haar voor haar verjaardag gegeven?
give
What did her boyfriend give her for her birthday?

beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
protect
A helmet is supposed to protect against accidents.

parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
park
The bicycles are parked in front of the house.

roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.
call
The boy calls as loud as he can.

naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
look down
I could look down on the beach from the window.

werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.
work
The motorcycle is broken; it no longer works.

inloggen
Je moet inloggen met je wachtwoord.
log in
You have to log in with your password.

beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
protect
Children must be protected.

verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.
increase
The company has increased its revenue.

verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
refer
The teacher refers to the example on the board.
