Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/42212679.webp
werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.
work for
He worked hard for his good grades.
cms/verbs-webp/27076371.webp
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
belong
My wife belongs to me.
cms/verbs-webp/53064913.webp
sluiten
Ze sluit de gordijnen.
close
She closes the curtains.
cms/verbs-webp/67955103.webp
eten
De kippen eten de granen.
eat
The chickens are eating the grains.
cms/verbs-webp/125116470.webp
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
trust
We all trust each other.
cms/verbs-webp/57207671.webp
accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.
accept
I can’t change that, I have to accept it.
cms/verbs-webp/61280800.webp
beheersen
Ik kan niet te veel geld uitgeven; ik moet me beheersen.
exercise restraint
I can’t spend too much money; I have to exercise restraint.
cms/verbs-webp/98082968.webp
luisteren
Hij luistert naar haar.
listen
He is listening to her.
cms/verbs-webp/120801514.webp
missen
Ik zal je zo erg missen!
miss
I will miss you so much!
cms/verbs-webp/46565207.webp
bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.
prepare
She prepared him great joy.
cms/verbs-webp/71883595.webp
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
ignore
The child ignores his mother’s words.
cms/verbs-webp/95190323.webp
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
vote
One votes for or against a candidate.