Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.
understand
One cannot understand everything about computers.

schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!
kick
Be careful, the horse can kick!

trainen
Professionele atleten moeten elke dag trainen.
train
Professional athletes have to train every day.

voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
let in front
Nobody wants to let him go ahead at the supermarket checkout.

evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.
evaluate
He evaluates the performance of the company.

met de trein gaan
Ik ga er met de trein heen.
go by train
I will go there by train.

ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.
rustle
The leaves rustle under my feet.

smaken
Dit smaakt echt goed!
taste
This tastes really good!

accepteren
Sommige mensen willen de waarheid niet accepteren.
accept
Some people don’t want to accept the truth.

tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
exhibit
Modern art is exhibited here.

verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.
explore
The astronauts want to explore outer space.
