Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/103719050.webp
ontwikkelen
Ze ontwikkelen een nieuwe strategie.
develop
They are developing a new strategy.
cms/verbs-webp/105224098.webp
bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.
confirm
She could confirm the good news to her husband.
cms/verbs-webp/11579442.webp
gooien naar
Ze gooien de bal naar elkaar.
throw to
They throw the ball to each other.
cms/verbs-webp/102327719.webp
slapen
De baby slaapt.
sleep
The baby sleeps.
cms/verbs-webp/99207030.webp
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
arrive
The plane has arrived on time.
cms/verbs-webp/124046652.webp
voorgaan
Gezondheid gaat altijd voor!
come first
Health always comes first!
cms/verbs-webp/120870752.webp
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
pull out
How is he going to pull out that big fish?
cms/verbs-webp/120193381.webp
trouwen
Het stel is net getrouwd.
marry
The couple has just gotten married.
cms/verbs-webp/120624757.webp
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
walk
He likes to walk in the forest.
cms/verbs-webp/120282615.webp
investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?
invest
What should we invest our money in?
cms/verbs-webp/66441956.webp
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
write down
You have to write down the password!
cms/verbs-webp/67880049.webp
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
let go
You must not let go of the grip!