Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/105504873.webp
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.
want to leave
She wants to leave her hotel.
cms/verbs-webp/122153910.webp
verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.
divide
They divide the housework among themselves.
cms/verbs-webp/10206394.webp
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
endure
She can hardly endure the pain!
cms/verbs-webp/119425480.webp
denken
Je moet veel denken bij schaken.
think
You have to think a lot in chess.
cms/verbs-webp/64904091.webp
oprapen
We moeten alle appels oprapen.
pick up
We have to pick up all the apples.
cms/verbs-webp/99951744.webp
verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.
suspect
He suspects that it’s his girlfriend.
cms/verbs-webp/59250506.webp
aanbieden
Ze bood aan de bloemen water te geven.
offer
She offered to water the flowers.
cms/verbs-webp/34725682.webp
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
suggest
The woman suggests something to her friend.
cms/verbs-webp/79582356.webp
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
decipher
He deciphers the small print with a magnifying glass.
cms/verbs-webp/115113805.webp
kletsen
Ze kletsen met elkaar.
chat
They chat with each other.
cms/verbs-webp/122010524.webp
ondernemen
Ik heb veel reizen ondernomen.
undertake
I have undertaken many journeys.
cms/verbs-webp/120801514.webp
missen
Ik zal je zo erg missen!
miss
I will miss you so much!