Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (US)

sort
He likes sorting his stamps.
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.

swim
She swims regularly.
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.

criticize
The boss criticizes the employee.
bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.

prepare
She is preparing a cake.
bereiden
Ze bereidt een taart.

travel around
I’ve traveled a lot around the world.
rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.

pursue
The cowboy pursues the horses.
achtervolgen
De cowboy achtervolgt de paarden.

keep
I keep my money in my nightstand.
bewaren
Ik bewaar mijn geld in mijn nachtkastje.

accept
Credit cards are accepted here.
accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.

reduce
I definitely need to reduce my heating costs.
verminderen
Ik moet absoluut mijn stookkosten verminderen.

run after
The mother runs after her son.
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.

pick up
We have to pick up all the apples.
oprapen
We moeten alle appels oprapen.
