Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (US)

throw to
They throw the ball to each other.
gooien naar
Ze gooien de bal naar elkaar.

paint
I’ve painted a beautiful picture for you!
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!

spend money
We have to spend a lot of money on repairs.
geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.

feel
She feels the baby in her belly.
voelen
Ze voelt de baby in haar buik.

mix
You can mix a healthy salad with vegetables.
mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.

go out
The kids finally want to go outside.
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.

build
The children are building a tall tower.
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.

take care of
Our janitor takes care of snow removal.
zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.

listen
She listens and hears a sound.
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.

miss
She missed an important appointment.
missen
Ze heeft een belangrijke afspraak gemist.

spell
The children are learning to spell.
spellen
De kinderen leren spellen.
