Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)

think
She always has to think about him.
denken
Ze moet altijd aan hem denken.

receive
She received a very nice gift.
ontvangen
Ze ontving een heel mooi cadeau.

talk badly
The classmates talk badly about her.
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.

stop by
The doctors stop by the patient every day.
langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.

take part
He is taking part in the race.
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.

train
Professional athletes have to train every day.
trainen
Professionele atleten moeten elke dag trainen.

thank
He thanked her with flowers.
bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.

exclude
The group excludes him.
uitsluiten
De groep sluit hem uit.

pass by
The two pass by each other.
voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.

explain
She explains to him how the device works.
uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.

vote
One votes for or against a candidate.
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
