Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)

prepare
She is preparing a cake.
bereiden
Ze bereidt een taart.

bring up
How many times do I have to bring up this argument?
ter sprake brengen
Hoe vaak moet ik dit argument ter sprake brengen?

run out
She runs out with the new shoes.
naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.

enjoy
She enjoys life.
genieten
Ze geniet van het leven.

manage
Who manages the money in your family?
beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?

answer
The student answers the question.
antwoorden
De student beantwoordt de vraag.

think outside the box
To be successful, you have to think outside the box sometimes.
out-of-the-box denken
Om succesvol te zijn, moet je soms out-of-the-box denken.

run
She runs every morning on the beach.
rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.

form
We form a good team together.
vormen
We vormen samen een goed team.

look forward
Children always look forward to snow.
verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.

push
The nurse pushes the patient in a wheelchair.
duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.
