Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)

compare
They compare their figures.
vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.

hire
The applicant was hired.
aannemen
De sollicitant werd aangenomen.

train
Professional athletes have to train every day.
trainen
Professionele atleten moeten elke dag trainen.

kick
They like to kick, but only in table soccer.
schoppen
Ze schoppen graag, maar alleen bij tafelvoetbal.

wash
The mother washes her child.
wassen
De moeder wast haar kind.

cause
Alcohol can cause headaches.
veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.

practice
The woman practices yoga.
oefenen
De vrouw beoefent yoga.

paint
She has painted her hands.
schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.

love
She really loves her horse.
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.

surprise
She surprised her parents with a gift.
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.

discuss
They discuss their plans.
bespreken
Ze bespreken hun plannen.
