Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)

hire
The applicant was hired.
aannemen
De sollicitant werd aangenomen.

spend money
We have to spend a lot of money on repairs.
geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.

log in
You have to log in with your password.
inloggen
Je moet inloggen met je wachtwoord.

turn
You may turn left.
draaien
Je mag naar links draaien.

contain
Fish, cheese, and milk contain a lot of protein.
bevatten
Vis, kaas en melk bevatten veel eiwitten.

protect
A helmet is supposed to protect against accidents.
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.

endure
She can hardly endure the pain!
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!

pick
She picked an apple.
plukken
Ze plukte een appel.

destroy
The tornado destroys many houses.
vernielen
De tornado vernielt veel huizen.

leave
The man leaves.
verlaten
De man vertrekt.

arrive
He arrived just in time.
aankomen
Hij kwam net op tijd aan.
