Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)

miss
He missed the nail and injured himself.
missen
Hij miste de spijker en verwondde zichzelf.

lead
He leads the girl by the hand.
leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.

vote
One votes for or against a candidate.
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.

spend money
We have to spend a lot of money on repairs.
geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.

protect
A helmet is supposed to protect against accidents.
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.

undertake
I have undertaken many journeys.
ondernemen
Ik heb veel reizen ondernomen.

command
He commands his dog.
bevelen
Hij beveelt zijn hond.

work
The motorcycle is broken; it no longer works.
werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.

leave speechless
The surprise leaves her speechless.
sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.

speak
He speaks to his audience.
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.

increase
The population has increased significantly.
toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.
