Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens

rengøre
Arbejderen rengør vinduet.
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.

afvise
Barnet afviser sin mad.
weigeren
Het kind weigert zijn eten.

vende rundt
Du skal vende bilen her.
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.

søge
Tyven søger huset.
doorzoeken
De inbreker doorzoekt het huis.

rette
Læreren retter elevernes opgaver.
corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.

slå
Hun slår bolden over nettet.
slaan
Ze slaat de bal over het net.

oversætte
Han kan oversætte mellem seks sprog.
vertalen
Hij kan tussen zes talen vertalen.

sparke
I kampsport skal man kunne sparke godt.
schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.

kysse
Han kysser babyen.
kussen
Hij kust de baby.

spare
Du kan spare penge på opvarmning.
besparen
Je kunt geld besparen op verwarming.

kræve
Mit barnebarn kræver meget af mig.
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.
