Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens

begynde at løbe
Atleten er ved at begynde at løbe.
beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.

afkode
Han afkoder det med småt med et forstørrelsesglas.
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.

vige pladsen
Mange gamle huse skal vige pladsen for de nye.
wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.

springe
Han sprang i vandet.
springen
Hij sprong in het water.

skrive ned
Du skal skrive kodeordet ned!
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!

modtage
Han modtog en lønforhøjelse fra sin chef.
ontvangen
Hij ontving een loonsverhoging van zijn baas.

fortælle
Hun fortalte mig en hemmelighed.
vertellen
Ze vertelde me een geheim.

ske
Noget dårligt er sket.
gebeuren
Er is iets ergs gebeurd.

drikke
Køerne drikker vand fra floden.
drinken
De koeien drinken water uit de rivier.

komme først
Sundhed kommer altid først!
voorgaan
Gezondheid gaat altijd voor!

løbe ud
Hun løber ud med de nye sko.
naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.
