Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens
fastsætte
Datoen bliver fastsat.
vaststellen
De datum wordt vastgesteld.
brænde
Kødet må ikke brænde på grillen.
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
starte
Vandrerne startede tidligt om morgenen.
beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.
tage sig af
Vores pedel tager sig af snerydningen.
zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.
påtage sig
Jeg har påtaget mig mange rejser.
ondernemen
Ik heb veel reizen ondernomen.
se klart
Jeg kan se alt klart gennem mine nye briller.
duidelijk zien
Ik kan alles duidelijk zien door mijn nieuwe bril.
vende rundt
Du skal vende bilen her.
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
lede
Han nyder at lede et team.
leiden
Hij leidt graag een team.
røre
Landmanden rører ved sine planter.
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.
vise
Jeg kan vise et visum i mit pas.
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
række hånden op
Den, der ved noget, kan række hånden op i klassen.
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.