Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (US)
carry out
He carries out the repair.
uitvoeren
Hij voert de reparatie uit.
check
He checks who lives there.
controleren
Hij controleert wie daar woont.
buy
They want to buy a house.
kopen
Ze willen een huis kopen.
hear
I can’t hear you!
horen
Ik kan je niet horen!
throw
He throws his computer angrily onto the floor.
gooien
Hij gooit zijn computer boos op de grond.
run
She runs every morning on the beach.
rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.
go bankrupt
The business will probably go bankrupt soon.
failliet gaan
Het bedrijf gaat waarschijnlijk binnenkort failliet.
happen
Something bad has happened.
gebeuren
Er is iets ergs gebeurd.
step on
I can’t step on the ground with this foot.
stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
mean
What does this coat of arms on the floor mean?
betekenen
Wat betekent dit wapenschild op de vloer?
improve
She wants to improve her figure.
verbeteren
Ze wil haar figuur verbeteren.