Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/74176286.webp
proteger
La madre protege a su hijo.
beschermen
De moeder beschermt haar kind.
cms/verbs-webp/116519780.webp
correr
Ella corre con los zapatos nuevos.
naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.
cms/verbs-webp/99602458.webp
restringir
¿Se debe restringir el comercio?
beperken
Moet handel worden beperkt?
cms/verbs-webp/125376841.webp
mirar
En vacaciones, miré muchos lugares de interés.
bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.
cms/verbs-webp/94555716.webp
convertirse
Se han convertido en un buen equipo.
worden
Ze zijn een goed team geworden.
cms/verbs-webp/63244437.webp
cubrir
Ella cubre su cara.
bedekken
Ze bedekt haar gezicht.
cms/verbs-webp/120193381.webp
casar
La pareja acaba de casarse.
trouwen
Het stel is net getrouwd.
cms/verbs-webp/104825562.webp
ajustar
Tienes que ajustar el reloj.
instellen
Je moet de klok instellen.
cms/verbs-webp/20225657.webp
exigir
Mi nieto me exige mucho.
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.
cms/verbs-webp/118008920.webp
empezar
La escuela está a punto de empezar para los niños.
beginnen
School begint net voor de kinderen.
cms/verbs-webp/90554206.webp
informar
Ella informa el escándalo a su amiga.
melden
Ze meldt het schandaal aan haar vriendin.
cms/verbs-webp/74119884.webp
abrir
El niño está abriendo su regalo.
openen
Het kind opent zijn cadeau.