Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/63935931.webp
girar
Ella gira la carne.
draaien
Ze draait het vlees.
cms/verbs-webp/95190323.webp
votar
Se vota a favor o en contra de un candidato.
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
cms/verbs-webp/88597759.webp
presionar
Él presiona el botón.
drukken
Hij drukt op de knop.
cms/verbs-webp/100634207.webp
explicar
Ella le explica cómo funciona el dispositivo.
uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.
cms/verbs-webp/83776307.webp
mudar
Mi sobrino se está mudando.
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
cms/verbs-webp/124274060.webp
dejar
Ella me dejó una rebanada de pizza.
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
cms/verbs-webp/109434478.webp
abrir
El festival se abrió con fuegos artificiales.
openen
Het festival werd geopend met vuurwerk.
cms/verbs-webp/102114991.webp
cortar
El peluquero le corta el pelo.
knippen
De kapper knipt haar haar.
cms/verbs-webp/99602458.webp
restringir
¿Se debe restringir el comercio?
beperken
Moet handel worden beperkt?
cms/verbs-webp/115172580.webp
probar
Él quiere probar una fórmula matemática.
bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.
cms/verbs-webp/62175833.webp
descubrir
Los marineros han descubierto una nueva tierra.
ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
cms/verbs-webp/105875674.webp
patear
En artes marciales, debes poder patear bien.
schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.