Woordenlijst
Leer werkwoorden – Spaans

criticar
El jefe critica al empleado.
bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.

confirmar
Pudo confirmarle las buenas noticias a su marido.
bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.

sentar
Muchas personas están sentadas en la sala.
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.

responder
Ella respondió con una pregunta.
antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.

reducir
Ahorras dinero cuando reduces la temperatura de la habitación.
besparen
Je bespaart geld als je de kamertemperatuur verlaagt.

nombrar
¿Cuántos países puedes nombrar?
noemen
Hoeveel landen kun je noemen?

despachar
Ella quiere despachar la carta ahora.
versturen
Ze wil de brief nu versturen.

liderar
El senderista más experimentado siempre lidera.
leiden
De meest ervaren wandelaar leidt altijd.

dejar
Ella me dejó una rebanada de pizza.
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.

explicar
Ella le explica cómo funciona el dispositivo.
uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.

tocar
El agricultor toca sus plantas.
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.
