Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/120259827.webp
criticar
El jefe critica al empleado.
bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.
cms/verbs-webp/105224098.webp
confirmar
Pudo confirmarle las buenas noticias a su marido.
bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.
cms/verbs-webp/103910355.webp
sentar
Muchas personas están sentadas en la sala.
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.
cms/verbs-webp/129945570.webp
responder
Ella respondió con una pregunta.
antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.
cms/verbs-webp/25599797.webp
reducir
Ahorras dinero cuando reduces la temperatura de la habitación.
besparen
Je bespaart geld als je de kamertemperatuur verlaagt.
cms/verbs-webp/98977786.webp
nombrar
¿Cuántos países puedes nombrar?
noemen
Hoeveel landen kun je noemen?
cms/verbs-webp/32796938.webp
despachar
Ella quiere despachar la carta ahora.
versturen
Ze wil de brief nu versturen.
cms/verbs-webp/75487437.webp
liderar
El senderista más experimentado siempre lidera.
leiden
De meest ervaren wandelaar leidt altijd.
cms/verbs-webp/124274060.webp
dejar
Ella me dejó una rebanada de pizza.
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
cms/verbs-webp/100634207.webp
explicar
Ella le explica cómo funciona el dispositivo.
uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.
cms/verbs-webp/129300323.webp
tocar
El agricultor toca sus plantas.
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.
cms/verbs-webp/61280800.webp
contenerse
No puedo gastar mucho dinero; tengo que contenerme.
beheersen
Ik kan niet te veel geld uitgeven; ik moet me beheersen.