Woordenlijst

Leer werkwoorden – Afrikaans

cms/verbs-webp/113966353.webp
bedien
Die kelner bedien die kos.
serveren
De ober serveert het eten.
cms/verbs-webp/59121211.webp
lui
Wie het die deurbel gelui?
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?
cms/verbs-webp/78973375.webp
’n sertifikaat van siekte kry
Hy moet ’n sertifikaat van siekte by die dokter kry.
ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.
cms/verbs-webp/75195383.webp
wees
Jy moet nie hartseer wees nie!
zijn
Je moet niet verdrietig zijn!
cms/verbs-webp/54887804.webp
waarborg
Versekering waarborg beskerming in geval van ongelukke.
garanderen
Verzekering garandeert bescherming bij ongevallen.
cms/verbs-webp/102169451.webp
hanteer
Mens moet probleme hanteer.
omgaan
Men moet met problemen omgaan.
cms/verbs-webp/93221270.webp
verdwaal
Ek het op my pad verdwaal.
verdwalen
Ik ben onderweg verdwaald.
cms/verbs-webp/75281875.webp
versorg
Ons opsigter sorg vir sneeuverwydering.
zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.
cms/verbs-webp/121820740.webp
begin
Die stappers het vroeg in die oggend begin.
beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.
cms/verbs-webp/40326232.webp
verstaan
Ek het uiteindelik die taak verstaan!
begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!
cms/verbs-webp/61575526.webp
plek maak
Baie ou huise moet plek maak vir die nuwes.
wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.
cms/verbs-webp/90309445.webp
plaasvind
Die begrafnis het eergister plaasgevind.
plaatsvinden
De begrafenis vond eergisteren plaats.