Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

verantwoordelik wees
Die dokter is verantwoordelik vir die terapie.
verantwoordelijk zijn voor
De arts is verantwoordelijk voor de therapie.

verdra
Sy kan nie die sang verdra nie.
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.

voeg by
Sy voeg ’n bietjie melk by die koffie.
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.

meng
Sy meng ’n vrugtesap.
mengen
Ze mengt een vruchtensap.

teruggee
Die onderwyser gee die opstelle terug aan die studente.
teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.

beskerm
’n Helm is daar om teen ongelukke te beskerm.
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.

binnegaan
Hy gaan die hotelkamer binne.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.

ry weg
Sy ry weg in haar motor.
wegrijden
Ze rijdt weg in haar auto.

besit
Ek besit ’n rooi sportmotor.
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.

hardloop uit
Sy hardloop uit met die nuwe skoene.
naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.

uitstal
Moderne kuns word hier uitgestal.
tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
