Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

deurlaat
Moet vlugtelinge by die grense deurgelaat word?
doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?

wil uitgaan
Sy wil haar hotel verlaat.
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.

aflewer
Die pizza afleweringsman lewer die pizza af.
bezorgen
De pizzabezorger bezorgt de pizza.

spandeer
Sy spandeer al haar vrye tyd buite.
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.

beskerm
Die moeder beskerm haar kind.
beschermen
De moeder beschermt haar kind.

praat met
Iemand moet met hom praat; hy’s so eensaam.
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.

hang
Albei hang aan ’n tak.
hangen
Ze hangen beide aan een tak.

evalueer
Hy evalueer die prestasie van die maatskappy.
evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.

mis
Die man het sy trein gemis.
missen
De man heeft zijn trein gemist.

oorreed
Sy moet dikwels haar dogter oorreed om te eet.
overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.

bedank
Hy het sy werk bedank.
stoppen
Hij stopte met zijn baan.
