Woordenlijst

Leer werkwoorden – Afrikaans

cms/verbs-webp/109542274.webp
deurlaat
Moet vlugtelinge by die grense deurgelaat word?
doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?
cms/verbs-webp/105504873.webp
wil uitgaan
Sy wil haar hotel verlaat.
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.
cms/verbs-webp/33564476.webp
aflewer
Die pizza afleweringsman lewer die pizza af.
bezorgen
De pizzabezorger bezorgt de pizza.
cms/verbs-webp/123519156.webp
spandeer
Sy spandeer al haar vrye tyd buite.
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.
cms/verbs-webp/74176286.webp
beskerm
Die moeder beskerm haar kind.
beschermen
De moeder beschermt haar kind.
cms/verbs-webp/112444566.webp
praat met
Iemand moet met hom praat; hy’s so eensaam.
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
cms/verbs-webp/111750432.webp
hang
Albei hang aan ’n tak.
hangen
Ze hangen beide aan een tak.
cms/verbs-webp/80116258.webp
evalueer
Hy evalueer die prestasie van die maatskappy.
evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.
cms/verbs-webp/74036127.webp
mis
Die man het sy trein gemis.
missen
De man heeft zijn trein gemist.
cms/verbs-webp/132125626.webp
oorreed
Sy moet dikwels haar dogter oorreed om te eet.
overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.
cms/verbs-webp/44127338.webp
bedank
Hy het sy werk bedank.
stoppen
Hij stopte met zijn baan.
cms/verbs-webp/130814457.webp
voeg by
Sy voeg ’n bietjie melk by die koffie.
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.