Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans
optrek
Die helikopter trek die twee mans op.
optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
spog
Hy hou daarvan om met sy geld te spog.
pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.
lui
Hoor jy die klok lui?
rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?
stuur
Hierdie maatskappy stuur goedere regoor die wêreld.
sturen
Dit bedrijf stuurt goederen over de hele wereld.
beskerm
Kinders moet beskerm word.
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
gebruik
Sy gebruik daagliks skoonheidsprodukte.
gebruiken
Ze gebruikt dagelijks cosmetische producten.
publiseer
Advertensies word dikwels in koerante gepubliseer.
publiceren
Reclame wordt vaak in kranten gepubliceerd.
voel
Sy voel die baba in haar maag.
voelen
Ze voelt de baby in haar buik.
staan laat
Vandag moet baie mense hulle motors laat staan.
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
terugkeer
Die boemerang het teruggekeer.
terugkomen
De boemerang kwam terug.
stop
Die vrou stop ’n kar.
stoppen
De vrouw stopt een auto.