Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

uitgaan
Die meisies hou daarvan om saam uit te gaan.
uitgaan
De meisjes gaan graag samen uit.

behoort
My vrou behoort aan my.
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.

soek na
Die polisie soek na die dader.
zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.

beskadig
Twee motors is in die ongeluk beskadig.
beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.

draai
Sy draai die vleis.
draaien
Ze draait het vlees.

rapporteer
Sy rapporteer die skandaal aan haar vriendin.
melden
Ze meldt het schandaal aan haar vriendin.

nooi
Ons nooi jou na ons Oud en Nuwe partytjie.
uitnodigen
Wij nodigen je uit voor ons oudejaarsfeest.

bestuur
Wie bestuur die geld in jou gesin?
beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?

voltooi
Hy voltooi sy drafroete elke dag.
voltooien
Hij voltooit elke dag zijn jogroute.

hardloop na
Die moeder hardloop na haar seun.
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.

oefen
Sy oefen ’n ongewone beroep uit.
uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.
