Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens
gå videre
Du kan ikke gå videre herfra.
verder gaan
Je kunt op dit punt niet verder gaan.
hænge
Begge hænger på en gren.
hangen
Ze hangen beide aan een tak.
blande
Forskellige ingredienser skal blandes.
mengen
Verschillende ingrediënten moeten worden gemengd.
håbe
Mange håber på en bedre fremtid i Europa.
hopen
Velen hopen op een betere toekomst in Europa.
forlade
Mange englændere ville forlade EU.
verlaten
Veel Engelsen wilden de EU verlaten.
dræbe
Vær forsigtig, du kan dræbe nogen med den økse!
doden
Pas op, je kunt iemand doden met die bijl!
frygte
Vi frygter, at personen er alvorligt skadet.
vrezen
We vrezen dat de persoon ernstig gewond is.
dække
Hun dækker sit hår.
bedekken
Ze bedekt haar haar.
vende
Hun vender kødet.
draaien
Ze draait het vlees.
gå hjem
Han går hjem efter arbejde.
naar huis gaan
Hij gaat na het werk naar huis.
forestille sig
Hun forestiller sig noget nyt hver dag.
voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.