Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens
plukke
Hun plukkede et æble.
plukken
Ze plukte een appel.
lade komme foran
Ingen vil lade ham komme foran ved supermarkedets kasse.
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
virke
Motorcyklen er i stykker; den virker ikke længere.
werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.
modtage
Han modtog en lønforhøjelse fra sin chef.
ontvangen
Hij ontving een loonsverhoging van zijn baas.
stige ud
Hun stiger ud af bilen.
uitgaan
Ze stapt uit de auto.
fodre
Børnene fodrer hesten.
voeden
De kinderen voeden het paard.
finde vej
Jeg kan finde vej godt i en labyrint.
de weg vinden
Ik kan goed de weg vinden in een labyrint.
løbe
Atleten løber.
rennen
De atleet rent.
forenkle
Man skal forenkle komplicerede ting for børn.
vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.
fjerne
Hvordan kan man fjerne en rødvinplet?
verwijderen
Hoe kan men een rode wijnvlek verwijderen?
drikke
Køerne drikker vand fra floden.
drinken
De koeien drinken water uit de rivier.