Woordenlijst

Leer werkwoorden – Deens

cms/verbs-webp/120686188.webp
studere
Pigerne kan godt lide at studere sammen.
studeren
De meisjes studeren graag samen.
cms/verbs-webp/70055731.webp
afgå
Toget afgår.
vertrekken
De trein vertrekt.
cms/verbs-webp/80332176.webp
understrege
Han understregede sin udtalelse.
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
cms/verbs-webp/104135921.webp
gå ind
Han går ind i hotelværelset.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
cms/verbs-webp/81025050.webp
kæmpe
Atleterne kæmper mod hinanden.
vechten
De atleten vechten tegen elkaar.
cms/verbs-webp/61826744.webp
skabe
Hvem skabte Jorden?
creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?
cms/verbs-webp/89516822.webp
straffe
Hun straffede sin datter.
straffen
Ze strafte haar dochter.
cms/verbs-webp/122290319.webp
sætte til side
Jeg vil sætte nogle penge til side hver måned til senere.
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
cms/verbs-webp/101945694.webp
sove længe
De vil endelig sove længe en nat.
uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.
cms/verbs-webp/72855015.webp
modtage
Hun modtog en meget flot gave.
ontvangen
Ze ontving een heel mooi cadeau.
cms/verbs-webp/116358232.webp
ske
Noget dårligt er sket.
gebeuren
Er is iets ergs gebeurd.
cms/verbs-webp/122394605.webp
skifte
Bilmekanikeren skifter dæk.
vervangen
De automonteur vervangt de banden.