Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens

male
Jeg vil male min lejlighed.
schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.

besøge
Hun besøger Paris.
bezoeken
Ze bezoekt Parijs.

køre over
En cyklist blev kørt over af en bil.
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.

bygge
Børnene bygger et højt tårn.
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.

svare
Eleven svarer på spørgsmålet.
antwoorden
De student beantwoordt de vraag.

gå
Han kan lide at gå i skoven.
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.

tage fra hinanden
Vores søn tager alt fra hinanden!
uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!

lytte
Han lytter til hende.
luisteren
Hij luistert naar haar.

omfavne
Moderen omfavner babyens små fødder.
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.

vende sig
De vender sig mod hinanden.
zich wenden tot
Ze wenden zich tot elkaar.

gentage
Min papegøje kan gentage mit navn.
herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.
