Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens
studere
Pigerne kan godt lide at studere sammen.
studeren
De meisjes studeren graag samen.
afgå
Toget afgår.
vertrekken
De trein vertrekt.
understrege
Han understregede sin udtalelse.
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
gå ind
Han går ind i hotelværelset.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
kæmpe
Atleterne kæmper mod hinanden.
vechten
De atleten vechten tegen elkaar.
skabe
Hvem skabte Jorden?
creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?
straffe
Hun straffede sin datter.
straffen
Ze strafte haar dochter.
sætte til side
Jeg vil sætte nogle penge til side hver måned til senere.
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
sove længe
De vil endelig sove længe en nat.
uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.
modtage
Hun modtog en meget flot gave.
ontvangen
Ze ontving een heel mooi cadeau.
ske
Noget dårligt er sket.
gebeuren
Er is iets ergs gebeurd.