Woordenlijst

Leer werkwoorden – Deens

cms/verbs-webp/95056918.webp
føre
Han fører pigen ved hånden.
leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.
cms/verbs-webp/83548990.webp
vende tilbage
Bumerangen vendte tilbage.
terugkomen
De boemerang kwam terug.
cms/verbs-webp/92612369.webp
parkere
Cyklerne er parkeret foran huset.
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
cms/verbs-webp/106515783.webp
ødelægge
Tornadoen ødelægger mange huse.
vernielen
De tornado vernielt veel huizen.
cms/verbs-webp/90321809.webp
bruge penge
Vi skal bruge mange penge på reparationer.
geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
cms/verbs-webp/118780425.webp
smage
Køkkenchefen smager på suppen.
proeven
De chef-kok proeft de soep.
cms/verbs-webp/77581051.webp
tilbyde
Hvad tilbyder du mig for min fisk?
aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?
cms/verbs-webp/102677982.webp
føle
Hun føler babyen i hendes mave.
voelen
Ze voelt de baby in haar buik.
cms/verbs-webp/102327719.webp
sove
Babyen sover.
slapen
De baby slaapt.
cms/verbs-webp/49853662.webp
skrive overalt
Kunstnerne har skrevet over hele væggen.
schrijven op
De kunstenaars hebben op de hele muur geschreven.
cms/verbs-webp/85191995.webp
komme overens
Afslut jeres kamp og kom nu overens!
overweg kunnen
Stop met ruziën en kunnen jullie eindelijk met elkaar overweg!
cms/verbs-webp/115373990.webp
dukke op
En kæmpe fisk dukkede pludselig op i vandet.
verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.