Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens

hjælpe
Alle hjælper med at sætte teltet op.
helpen
Iedereen helpt de tent opzetten.

brænde
Der brænder en ild i pejsen.
branden
Er brandt een vuur in de open haard.

lytte til
Børnene kan lide at lytte til hendes historier.
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.

køre over
Desværre bliver mange dyr stadig kørt over af biler.
overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.

blive besejret
Den svagere hund bliver besejret i kampen.
verslagen worden
De zwakkere hond wordt verslagen in het gevecht.

skifte
Lyset skiftede til grønt.
veranderen
Het licht veranderde in groen.

returnere
Læreren returnerer opgaverne til eleverne.
teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.

forlade
Turisterne forlader stranden ved middagstid.
verlaten
Toeristen verlaten het strand rond de middag.

vaske
Moderen vasker sit barn.
wassen
De moeder wast haar kind.

trække
Han trækker slæden.
trekken
Hij trekt de slee.

stole på
Vi stoler alle på hinanden.
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
