Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (PT)

cms/verbs-webp/120624757.webp
caminhar
Ele gosta de caminhar na floresta.
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
cms/verbs-webp/119501073.webp
ficar em frente
Lá está o castelo - fica bem em frente!
tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!
cms/verbs-webp/119188213.webp
votar
Os eleitores estão votando em seu futuro hoje.
stemmen
De kiezers stemmen vandaag over hun toekomst.
cms/verbs-webp/62000072.webp
passar a noite
Estamos passando a noite no carro.
overnachten
We overnachten in de auto.
cms/verbs-webp/40326232.webp
entender
Eu finalmente entendi a tarefa!
begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!
cms/verbs-webp/44269155.webp
jogar
Ele joga seu computador com raiva no chão.
gooien
Hij gooit zijn computer boos op de grond.
cms/verbs-webp/65840237.webp
enviar
As mercadorias serão enviadas para mim em uma embalagem.
sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.
cms/verbs-webp/118253410.webp
gastar
Ela gastou todo o seu dinheiro.
uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.
cms/verbs-webp/90287300.webp
tocar
Você ouve o sino tocando?
rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?
cms/verbs-webp/123298240.webp
encontrar
Os amigos se encontraram para um jantar compartilhado.
ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.
cms/verbs-webp/122398994.webp
matar
Cuidado, você pode matar alguém com esse machado!
doden
Pas op, je kunt iemand doden met die bijl!
cms/verbs-webp/92266224.webp
desligar
Ela desliga a eletricidade.
uitzetten
Ze zet de elektriciteit uit.