Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)

serve
The waiter serves the food.
serveren
De ober serveert het eten.

move in together
The two are planning to move in together soon.
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.

exist
Dinosaurs no longer exist today.
bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.

clean
The worker is cleaning the window.
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.

turn off
She turns off the alarm clock.
uitzetten
Ze zet de wekker uit.

open
The festival was opened with fireworks.
openen
Het festival werd geopend met vuurwerk.

cause
Sugar causes many diseases.
veroorzaken
Suiker veroorzaakt veel ziekten.

take
She has to take a lot of medication.
nemen
Ze moet veel medicatie nemen.

delight
The goal delights the German soccer fans.
verheugen
Het doelpunt verheugt de Duitse voetbalfans.

mean
What does this coat of arms on the floor mean?
betekenen
Wat betekent dit wapenschild op de vloer?

vote
One votes for or against a candidate.
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
