Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)

improve
She wants to improve her figure.
verbeteren
Ze wil haar figuur verbeteren.

check
He checks who lives there.
controleren
Hij controleert wie daar woont.

initiate
They will initiate their divorce.
initiëren
Ze zullen hun scheiding initiëren.

leave
Many English people wanted to leave the EU.
verlaten
Veel Engelsen wilden de EU verlaten.

squeeze out
She squeezes out the lemon.
uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.

stand
The mountain climber is standing on the peak.
staan
De bergbeklimmer staat op de top.

jump around
The child is happily jumping around.
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.

update
Nowadays, you have to constantly update your knowledge.
updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.

love
She really loves her horse.
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.

run towards
The girl runs towards her mother.
toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.

quit
He quit his job.
stoppen
Hij stopte met zijn baan.
