Woordenlijst

Leer werkwoorden – Engels (UK)

cms/verbs-webp/123213401.webp
hate
The two boys hate each other.
haten
De twee jongens haten elkaar.
cms/verbs-webp/109071401.webp
embrace
The mother embraces the baby’s little feet.
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.
cms/verbs-webp/100965244.webp
look down
She looks down into the valley.
naar beneden kijken
Ze kijkt naar beneden het dal in.
cms/verbs-webp/108295710.webp
spell
The children are learning to spell.
spellen
De kinderen leren spellen.
cms/verbs-webp/89516822.webp
punish
She punished her daughter.
straffen
Ze strafte haar dochter.
cms/verbs-webp/122010524.webp
undertake
I have undertaken many journeys.
ondernemen
Ik heb veel reizen ondernomen.
cms/verbs-webp/124458146.webp
leave to
The owners leave their dogs to me for a walk.
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
cms/verbs-webp/112286562.webp
work
She works better than a man.
werken
Ze werkt beter dan een man.
cms/verbs-webp/99169546.webp
look
Everyone is looking at their phones.
kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.
cms/verbs-webp/99592722.webp
form
We form a good team together.
vormen
We vormen samen een goed team.
cms/verbs-webp/109157162.webp
come easy
Surfing comes easily to him.
gemakkelijk gaan
Surfen gaat hem gemakkelijk af.
cms/verbs-webp/119269664.webp
pass
The students passed the exam.
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.