Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)

hate
The two boys hate each other.
haten
De twee jongens haten elkaar.

embrace
The mother embraces the baby’s little feet.
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.

look down
She looks down into the valley.
naar beneden kijken
Ze kijkt naar beneden het dal in.

spell
The children are learning to spell.
spellen
De kinderen leren spellen.

punish
She punished her daughter.
straffen
Ze strafte haar dochter.

undertake
I have undertaken many journeys.
ondernemen
Ik heb veel reizen ondernomen.

leave to
The owners leave their dogs to me for a walk.
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.

work
She works better than a man.
werken
Ze werkt beter dan een man.

look
Everyone is looking at their phones.
kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.

form
We form a good team together.
vormen
We vormen samen een goed team.

come easy
Surfing comes easily to him.
gemakkelijk gaan
Surfen gaat hem gemakkelijk af.
