Woordenlijst
Leer werkwoorden – Hebreeuws

אירע
משהו רע אירע.
ayr’e
mshhv r’e ayr’e.
gebeuren
Er is iets ergs gebeurd.

היית צריך
היית צריך לעשות את זה לפני שעה!
hyyt tsryk
hyyt tsryk l’eshvt at zh lpny sh’eh!
doen
Dat had je een uur geleden moeten doen!

לקבל
הוא קיבל קידום מהבוס שלו.
lqbl
hva qybl qydvm mhbvs shlv.
ontvangen
Hij ontving een loonsverhoging van zijn baas.

מבקרת
היא מבקרת בפריז.
mbqrt
hya mbqrt bpryz.
bezoeken
Ze bezoekt Parijs.

להסתדר
היא צריכה להסתדר עם כסף מעט.
lhstdr
hya tsrykh lhstdr ’em ksp m’et.
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.

להתרגל
לילדים צריך להתרגל לשפשף את השיניים.
lhtrgl
lyldym tsryk lhtrgl lshpshp at hshynyym.
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.

לקפוץ מעל
האתלט חייב לקפוץ מעל המכשול.
lqpvts m’el
hatlt hyyb lqpvts m’el hmkshvl.
overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.

אוכלים
מה אנחנו רוצים לאכול היום?
avklym
mh anhnv rvtsym lakvl hyvm?
eten
Wat willen we vandaag eten?

להפסיק
אני רוצה להפסיק לעשן החל מעכשיו!
lhpsyq
any rvtsh lhpsyq l’eshn hhl m’ekshyv!
stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!

לדבר
הוא מדבר לקהל שלו.
ldbr
hva mdbr lqhl shlv.
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.

להתחיל לרוץ
האתלטית עומדת להתחיל לרוץ.
lhthyl lrvts
hatltyt ’evmdt lhthyl lrvts.
beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.
