Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans
trascorrere
Lei trascorre tutto il suo tempo libero fuori.
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.
tradurre
Lui può tradurre tra sei lingue.
vertalen
Hij kan tussen zes talen vertalen.
pagare
Lei paga online con una carta di credito.
betalen
Ze betaalt online met een creditcard.
partire
La nave parte dal porto.
vertrekken
Het schip vertrekt uit de haven.
protestare
Le persone protestano contro l’ingiustizia.
protesteren
Mensen protesteren tegen onrecht.
ordinare
Ho ancora molti documenti da ordinare.
sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.
prendere il controllo
Le cavallette hanno preso il controllo.
overnemen
De sprinkhanen hebben de overhand genomen.
aspettare
Lei sta aspettando l’autobus.
wachten
Ze wacht op de bus.
produrre
Si può produrre più economicamente con i robot.
produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.
fare colazione
Preferiamo fare colazione a letto.
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.
parlare
Lui parla al suo pubblico.
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.