Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

ascoltare
Lei ascolta e sente un rumore.
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.

scrivere
Sta scrivendo una lettera.
schrijven
Hij schrijft een brief.

aspettare con ansia
I bambini aspettano sempre con ansia la neve.
verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.

cavalcare
Ai bambini piace cavalcare biciclette o monopattini.
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.

toccare
Lui la tocca teneramente.
aanraken
Hij raakte haar teder aan.

fare colazione
Preferiamo fare colazione a letto.
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.

mescolare
Il pittore mescola i colori.
mengen
De schilder mengt de kleuren.

estrarre
Come farà a estrarre quel grosso pesce?
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?

piacere
A lei piace più il cioccolato che le verdure.
houden van
Ze houdt meer van chocolade dan van groenten.

coprire
Il bambino copre le sue orecchie.
bedekken
Het kind bedekt zijn oren.

appendere
Entrambi sono appesi a un ramo.
hangen
Ze hangen beide aan een tak.
