Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

rispondere
Lei ha risposto con una domanda.
antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.

proteggere
Un casco dovrebbe proteggere dagli incidenti.
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.

prendere un certificato medico
Lui deve prendere un certificato medico dal dottore.
ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.

proteggere
La madre protegge suo figlio.
beschermen
De moeder beschermt haar kind.

tassare
Le aziende vengono tassate in vari modi.
belasten
Bedrijven worden op verschillende manieren belast.

perdonare
Lei non potrà mai perdonarlo per quello!
vergeven
Ze kan het hem nooit vergeven!

guardare giù
Potevo guardare giù sulla spiaggia dalla finestra.
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.

mangiare
Le galline mangiano i chicchi.
eten
De kippen eten de granen.

capitare
Gli è capitato qualcosa nell’incidente sul lavoro?
overkomen
Is hem iets overkomen tijdens het werkongeluk?

limitare
Durante una dieta, bisogna limitare l’assunzione di cibo.
beperken
Tijdens een dieet moet je je voedselinname beperken.

accadere
Nelle sogni accadono cose strane.
gebeuren
Vreemde dingen gebeuren in dromen.
