Vocabolario
Impara i verbi – Olandese

raden
Je moet raden wie ik ben!
indovinare
Devi indovinare chi sono io.

vechten
De atleten vechten tegen elkaar.
combattere
Gli atleti combattono l’uno contro l’altro.

opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
mettere da parte
Voglio mettere da parte un po’ di soldi ogni mese per più tardi.

brengen
De bezorger brengt het eten.
portare
Il fattorino sta portando il cibo.

beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
proteggere
I bambini devono essere protetti.

wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
camminare
A lui piace camminare nel bosco.

beheersen
Ik kan niet te veel geld uitgeven; ik moet me beheersen.
esercitare autocontrollo
Non posso spendere troppo; devo esercitare autocontrollo.

annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
cancellare
Ha purtroppo cancellato l’incontro.

tellen
Ze telt de munten.
contare
Lei conta le monete.

uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
ritagliare
Le forme devono essere ritagliate.

besparen
Je bespaart geld als je de kamertemperatuur verlaagt.
abbassare
Risparmi denaro quando abbassi la temperatura della stanza.
