Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/99169546.webp
kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.
guardare
Tutti stanno guardando i loro telefoni.
cms/verbs-webp/115628089.webp
bereiden
Ze bereidt een taart.
preparare
Lei sta preparando una torta.
cms/verbs-webp/98294156.webp
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
commerciare
Le persone commerciano mobili usati.
cms/verbs-webp/104818122.webp
repareren
Hij wilde de kabel repareren.
riparare
Voleva riparare il cavo.
cms/verbs-webp/116067426.webp
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.
scappare
Tutti scappavano dal fuoco.
cms/verbs-webp/10206394.webp
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
sopportare
Lei può a malapena sopportare il dolore!
cms/verbs-webp/119747108.webp
eten
Wat willen we vandaag eten?
mangiare
Cosa vogliamo mangiare oggi?
cms/verbs-webp/91906251.webp
roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.
chiamare
Il ragazzo chiama il più forte possibile.
cms/verbs-webp/125319888.webp
bedekken
Ze bedekt haar haar.
coprire
Lei copre i suoi capelli.
cms/verbs-webp/61826744.webp
creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?
creare
Chi ha creato la Terra?
cms/verbs-webp/59121211.webp
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?
suonare
Chi ha suonato il campanello?
cms/verbs-webp/27564235.webp
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
lavorare su
Deve lavorare su tutti questi file.