Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/110775013.webp
opschrijven
Ze wil haar zakelijk idee opschrijven.
annotare
Vuole annotare la sua idea imprenditoriale.
cms/verbs-webp/70624964.webp
plezier hebben
We hebben veel plezier gehad op de kermis!
divertirsi
Ci siamo divertiti molto al luna park!
cms/verbs-webp/125400489.webp
verlaten
Toeristen verlaten het strand rond de middag.
lasciare
I turisti lasciano la spiaggia a mezzogiorno.
cms/verbs-webp/61389443.webp
liggen
De kinderen liggen samen in het gras.
sdraiarsi
I bambini sono sdraiati insieme sull’erba.
cms/verbs-webp/18316732.webp
doorrijden
De auto rijdt door een boom.
attraversare
L’auto attraversa un albero.
cms/verbs-webp/123648488.webp
langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.
passare
I medici passano dal paziente ogni giorno.
cms/verbs-webp/84847414.webp
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
prendersi cura
Nostro figlio si prende molta cura della sua nuova auto.
cms/verbs-webp/96668495.webp
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
stampare
I libri e i giornali vengono stampati.
cms/verbs-webp/61575526.webp
wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.
fare spazio
Molte vecchie case devono fare spazio per quelle nuove.
cms/verbs-webp/90643537.webp
zingen
De kinderen zingen een lied.
cantare
I bambini cantano una canzone.
cms/verbs-webp/120128475.webp
denken
Ze moet altijd aan hem denken.
pensare
Lei deve sempre pensare a lui.
cms/verbs-webp/40326232.webp
begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!
capire
Ho finalmente capito il compito!