Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

tornare
Lui non può tornare indietro da solo.
teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.

vendere
I commercianti stanno vendendo molte merci.
verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.

ascoltare
Gli piace ascoltare il ventre di sua moglie incinta.
luisteren
Hij luistert graag naar de buik van zijn zwangere vrouw.

spendere soldi
Dobbiamo spendere molti soldi per le riparazioni.
geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.

lasciare avanti
Nessuno vuole lasciarlo passare alla cassa del supermercato.
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.

dimostrare
Vuole dimostrare una formula matematica.
bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.

abbassare
Risparmi denaro quando abbassi la temperatura della stanza.
besparen
Je bespaart geld als je de kamertemperatuur verlaagt.

parlare
Non bisognerebbe parlare troppo forte al cinema.
spreken
Men moet niet te luid spreken in de bioscoop.

chiacchierare
Gli studenti non dovrebbero chiacchierare durante la lezione.
kletsen
Studenten mogen niet kletsen tijdens de les.

garantire
L’assicurazione garantisce protezione in caso di incidenti.
garanderen
Verzekering garandeert bescherming bij ongevallen.

aspettare
Mia sorella aspetta un bambino.
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.
