Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/35071619.webp
passare accanto
I due si passano accanto.
voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
cms/verbs-webp/123237946.webp
accadere
Qui è accaduto un incidente.
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.
cms/verbs-webp/41935716.webp
perdersi
È facile perdersi nel bosco.
verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
cms/verbs-webp/129300323.webp
toccare
Il contadino tocca le sue piante.
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.
cms/verbs-webp/114231240.webp
mentire
Spesso mente quando vuole vendere qualcosa.
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
cms/verbs-webp/125088246.webp
imitare
Il bambino imita un aereo.
imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.
cms/verbs-webp/63351650.webp
cancellare
Il volo è cancellato.
annuleren
De vlucht is geannuleerd.
cms/verbs-webp/90292577.webp
passare
L’acqua era troppo alta; il camion non poteva passare.
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.
cms/verbs-webp/123519156.webp
trascorrere
Lei trascorre tutto il suo tempo libero fuori.
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.
cms/verbs-webp/60395424.webp
saltellare
Il bambino salta felicemente in giro.
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.
cms/verbs-webp/49585460.webp
finire
Come siamo finiti in questa situazione?
terechtkomen
Hoe zijn we in deze situatie terechtgekomen?
cms/verbs-webp/85623875.webp
studiare
Ci sono molte donne che studiano alla mia università.
studeren
Er studeren veel vrouwen aan mijn universiteit.