Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans
mettere da parte
Voglio mettere da parte un po’ di soldi ogni mese per più tardi.
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
fare
Avresti dovuto farlo un’ora fa!
doen
Dat had je een uur geleden moeten doen!
apparire
Un grosso pesce è apparso improvvisamente nell’acqua.
verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.
ubriacarsi
Lui si ubriaca quasi ogni sera.
worden dronken
Hij wordt bijna elke avond dronken.
dovere
Si dovrebbe bere molta acqua.
moeten
Men zou veel water moeten drinken.
visitare
Lei sta visitando Parigi.
bezoeken
Ze bezoekt Parijs.
girare
Ho girato molto in giro per il mondo.
rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.
passare
Il gatto può passare attraverso questo buco?
doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?
allenarsi
Gli atleti professionisti devono allenarsi ogni giorno.
trainen
Professionele atleten moeten elke dag trainen.
allenarsi
Lui si allena ogni giorno con il suo skateboard.
oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.
giacere dietro
Il tempo della sua gioventù giace lontano nel passato.
achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.