Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)
soletrar
As crianças estão aprendendo a soletrar.
spellen
De kinderen leren spellen.
progredir
Caracóis só fazem progresso lentamente.
vooruitgang boeken
Slakken boeken alleen langzame vooruitgang.
perder
Espere, você perdeu sua carteira!
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
sair
O que sai do ovo?
uitkomen
Wat komt er uit het ei?
sentar-se
Ela se senta à beira-mar ao pôr do sol.
zitten
Ze zit bij de zee tijdens zonsondergang.
vencer
Ele venceu seu oponente no tênis.
verslaan
Hij versloeg zijn tegenstander in tennis.
deixar
Ela me deixou uma fatia de pizza.
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
divertir-se
Nos divertimos muito no parque de diversões!
plezier hebben
We hebben veel plezier gehad op de kermis!
tocar
O agricultor toca suas plantas.
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.
sentir nojo
Ela sente nojo de aranhas.
walgen van
Ze walgde van spinnen.
farfalhar
As folhas farfalham sob meus pés.
ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.