Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)

mudar
A luz mudou para verde.
veranderen
Het licht veranderde in groen.

virar
Ela vira a carne.
draaien
Ze draait het vlees.

obter um atestado
Ele precisa obter um atestado médico do doutor.
ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.

voltar
Não consigo encontrar o caminho de volta.
de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.

desmontar
Nosso filho desmonta tudo!
uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!

rezar
Ele reza silenciosamente.
bidden
Hij bidt in stilte.

economizar
A menina está economizando sua mesada.
sparen
Het meisje spaart haar zakgeld.

levantar-se
Ela não consegue mais se levantar sozinha.
opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.

evitar
Ele precisa evitar nozes.
vermijden
Hij moet noten vermijden.

completar
Ele completa sua rota de corrida todos os dias.
voltooien
Hij voltooit elke dag zijn jogroute.

esperar
Minha irmã está esperando um filho.
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.
