Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/108295710.webp
soletrar
As crianças estão aprendendo a soletrar.
spellen
De kinderen leren spellen.
cms/verbs-webp/55372178.webp
progredir
Caracóis só fazem progresso lentamente.
vooruitgang boeken
Slakken boeken alleen langzame vooruitgang.
cms/verbs-webp/121180353.webp
perder
Espere, você perdeu sua carteira!
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
cms/verbs-webp/56994174.webp
sair
O que sai do ovo?
uitkomen
Wat komt er uit het ei?
cms/verbs-webp/106622465.webp
sentar-se
Ela se senta à beira-mar ao pôr do sol.
zitten
Ze zit bij de zee tijdens zonsondergang.
cms/verbs-webp/90821181.webp
vencer
Ele venceu seu oponente no tênis.
verslaan
Hij versloeg zijn tegenstander in tennis.
cms/verbs-webp/124274060.webp
deixar
Ela me deixou uma fatia de pizza.
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
cms/verbs-webp/70624964.webp
divertir-se
Nos divertimos muito no parque de diversões!
plezier hebben
We hebben veel plezier gehad op de kermis!
cms/verbs-webp/129300323.webp
tocar
O agricultor toca suas plantas.
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.
cms/verbs-webp/111021565.webp
sentir nojo
Ela sente nojo de aranhas.
walgen van
Ze walgde van spinnen.
cms/verbs-webp/65915168.webp
farfalhar
As folhas farfalham sob meus pés.
ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.
cms/verbs-webp/120762638.webp
contar
Tenho algo importante para te contar.
vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.