Woordenlijst

Leer werkwoorden – Lets

cms/verbs-webp/125319888.webp
nosedz
Viņa nosedz savus matus.
bedekken
Ze bedekt haar haar.
cms/verbs-webp/79404404.webp
vajadzēt
Man ir slāpes, man vajag ūdeni!
nodig hebben
Ik heb dorst, ik heb water nodig!
cms/verbs-webp/38296612.webp
eksistēt
Dinozauri vairs šodien neeksistē.
bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.
cms/verbs-webp/103910355.webp
sēdēt
Istabā sēž daudz cilvēku.
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.
cms/verbs-webp/120015763.webp
gribēt iziet
Bērns grib iziet ārā.
naar buiten willen
Het kind wil naar buiten.
cms/verbs-webp/123367774.webp
šķirot
Man vēl ir daudz papīru, ko šķirot.
sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.
cms/verbs-webp/121180353.webp
pazaudēt
Pagaidi, tu esi pazaudējis savu maka!
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
cms/verbs-webp/118868318.webp
patikt
Viņai patīk šokolāde vairāk nekā dārzeņi.
houden van
Ze houdt meer van chocolade dan van groenten.
cms/verbs-webp/95625133.webp
mīlēt
Viņa ļoti mīl savu kaķi.
houden van
Ze houdt heel veel van haar kat.
cms/verbs-webp/92612369.webp
novietot
Velosipēdi ir novietoti pie mājas.
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
cms/verbs-webp/90643537.webp
dziedāt
Bērni dzied dziesmu.
zingen
De kinderen zingen een lied.
cms/verbs-webp/127554899.webp
dod priekšroku
Mūsu meita nelasa grāmatas; viņa dod priekšroku savam telefonam.
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.