Woordenlijst

Leer werkwoorden – Lets

cms/verbs-webp/92456427.webp
pirkt
Viņi grib pirkt māju.
kopen
Ze willen een huis kopen.
cms/verbs-webp/18316732.webp
braukt cauri
Automobilis brauc cauri kokam.
doorrijden
De auto rijdt door een boom.
cms/verbs-webp/60111551.webp
ņemt
Viņai jāņem daudz medikamentu.
nemen
Ze moet veel medicatie nemen.
cms/verbs-webp/84314162.webp
izplast
Viņš izpleš rokas platumā.
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
cms/verbs-webp/118588204.webp
gaidīt
Viņa gaida autobusu.
wachten
Ze wacht op de bus.
cms/verbs-webp/95543026.webp
piedalīties
Viņš piedalās sacensībās.
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
cms/verbs-webp/104302586.webp
saņemt atpakaļ
Es saņēmu atpakaļ maiņu.
terugkrijgen
Ik kreeg het wisselgeld terug.
cms/verbs-webp/93697965.webp
braukt apkārt
Automobiļi brauc apkārt aplī.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.
cms/verbs-webp/90032573.webp
zināt
Bērni ir ļoti ziņkārīgi un jau daudz zina.
weten
De kinderen zijn erg nieuwsgierig en weten al veel.
cms/verbs-webp/108295710.webp
rakstīt
Bērni mācās rakstīt.
spellen
De kinderen leren spellen.
cms/verbs-webp/103719050.webp
izstrādāt
Viņi izstrādā jaunu stratēģiju.
ontwikkelen
Ze ontwikkelen een nieuwe strategie.
cms/verbs-webp/21342345.webp
patikt
Bērnam patīk jaunā rotaļlieta.
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.