Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/129300323.webp
tocar
O agricultor toca suas plantas.
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.
cms/verbs-webp/120686188.webp
estudar
As meninas gostam de estudar juntas.
studeren
De meisjes studeren graag samen.
cms/verbs-webp/110322800.webp
falar mal
Os colegas falam mal dela.
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
cms/verbs-webp/101556029.webp
recusar
A criança recusa sua comida.
weigeren
Het kind weigert zijn eten.
cms/verbs-webp/61162540.webp
acionar
A fumaça acionou o alarme.
activeren
De rook activeerde het alarm.
cms/verbs-webp/72855015.webp
receber
Ela recebeu um presente muito bonito.
ontvangen
Ze ontving een heel mooi cadeau.
cms/verbs-webp/120762638.webp
contar
Tenho algo importante para te contar.
vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.
cms/verbs-webp/68212972.webp
pronunciar-se
Quem souber de algo pode se pronunciar na classe.
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
cms/verbs-webp/83776307.webp
mudar-se
Meu sobrinho está se mudando.
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
cms/verbs-webp/132305688.webp
desperdiçar
A energia não deve ser desperdiçada.
verspillen
Energie mag niet verspild worden.
cms/verbs-webp/89025699.webp
carregar
O burro carrega uma carga pesada.
dragen
De ezel draagt een zware last.
cms/verbs-webp/89635850.webp
discar
Ela pegou o telefone e discou o número.
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.