Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)

tocar
O agricultor toca suas plantas.
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.

estudar
As meninas gostam de estudar juntas.
studeren
De meisjes studeren graag samen.

falar mal
Os colegas falam mal dela.
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.

recusar
A criança recusa sua comida.
weigeren
Het kind weigert zijn eten.

acionar
A fumaça acionou o alarme.
activeren
De rook activeerde het alarm.

receber
Ela recebeu um presente muito bonito.
ontvangen
Ze ontving een heel mooi cadeau.

contar
Tenho algo importante para te contar.
vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.

pronunciar-se
Quem souber de algo pode se pronunciar na classe.
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.

mudar-se
Meu sobrinho está se mudando.
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.

desperdiçar
A energia não deve ser desperdiçada.
verspillen
Energie mag niet verspild worden.

carregar
O burro carrega uma carga pesada.
dragen
De ezel draagt een zware last.
