Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/96061755.webp
servir
O chef está nos servindo pessoalmente hoje.
bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.
cms/verbs-webp/122398994.webp
matar
Cuidado, você pode matar alguém com esse machado!
doden
Pas op, je kunt iemand doden met die bijl!
cms/verbs-webp/127554899.webp
preferir
Nossa filha não lê livros; ela prefere o telefone.
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
cms/verbs-webp/118064351.webp
evitar
Ele precisa evitar nozes.
vermijden
Hij moet noten vermijden.
cms/verbs-webp/57574620.webp
entregar
Nossa filha entrega jornais durante as férias.
bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.
cms/verbs-webp/101709371.webp
produzir
Pode-se produzir mais barato com robôs.
produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.
cms/verbs-webp/113136810.webp
despachar
Este pacote será despachado em breve.
versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.
cms/verbs-webp/84850955.webp
mudar
Muita coisa mudou devido à mudança climática.
veranderen
Veel is veranderd door klimaatverandering.
cms/verbs-webp/90032573.webp
saber
As crianças são muito curiosas e já sabem muito.
weten
De kinderen zijn erg nieuwsgierig en weten al veel.
cms/verbs-webp/21529020.webp
correr em direção
A menina corre em direção à sua mãe.
toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.
cms/verbs-webp/123203853.webp
causar
O álcool pode causar dores de cabeça.
veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
cms/verbs-webp/92266224.webp
desligar
Ela desliga a eletricidade.
uitzetten
Ze zet de elektriciteit uit.